Burgemeester Femke Halsema van Amsterdam blikte zondagavond in Zomergasten terug op de nasleep van de aanslagen van 11 september 2001. In gesprek met schrijver Griet op de Beeck legde zij uit hoe de angst in Nederland voelbaar werd en hoe dit leidde tot spanningen in de samenleving. Ook haalde ze hard uit naar PVV-leider Geert Wilders en diens voorstel voor een zogeheten kopvoddentaks.
“De angst was diep en voelde ook als realistisch. Veel mensen waren echt heel bang. Mensen dachten: het gaat ook in Nederland gebeuren. En tegelijkertijd zie je natuurlijk, zoals heel vaak met grote conflicten is, dat mensen zich op straat tegen elkaar gaan keren. Aangemoedigd overigens ook door de politiek. En dat is ook nooit veranderd. Ik denk dat de politiek het erger heeft gemaakt, door geen onderscheid te maken tussen terrorisme, islamitisch terrorisme, en onze gewone Nederlandse moslims, die er part noch deel aan hadden”, zei de burgemeester.
Moslims kwamen volgens haar ‘in een bewijspositie terecht en moesten laten zien dat ze geen kwade bedoelingen hadden’. “Ik denk dat je als politicus en als bestuurder altijd moet laten zien dat mensen op hun individuele merites worden beoordeeld en op wat ze vinden en hoe ze denken, niet op bij welke groep ze behoren. En dat is natuurlijk in groten getale gebeurd. Ik ken heel veel mensen die het gevoel hebben dat ze tot 9/11 eigenlijk iemand waren, een individu, en na 9/11 waren ze een moslim. Dat heeft onze samenleving echt bezeerd. En dat gebeurt natuurlijk nog steeds. En dat is kwalijk, want je plaatst mensen apart. Ze kunnen eigenlijk niet op een gelijkwaardige manier deel hebben aan de samenleving,” aldus Halsema.
Volgens de burgemeester ontbrak er destijds moreel leiderschap. “Ja, ik weet dat ik me daar in die tijd ook heel erg tegen verzet heb. We kregen daarna natuurlijk de opkomst van Geert Wilders en de PVV, met de angst voor islamisering, dus dat de hele samenleving islamitisch zou worden. Je ziet dat in die jaren met name het politieke midden ervoor gekozen heeft om praktische politiek te bedrijven en niet te normeren. Men was ook bang… Men was bang om er te veel aandacht te geven en het groter te maken. Toen ik in de Kamer zat, werd de kopvoddentax geopperd. Kijk, als je zegt voor vrouwen op te komen, dan verneder je ze niet en dat is wat er gebeurde.”
Volgens Halsema wordt er vaak politiek bedreven over de ruggen van vrouwen. “Eigenlijk zie je dat nu ook weer. Daar kwam natuurlijk vanuit de oppositie een sterk verweer tegen. Alexander Pechtold, Agnes Kant, ikzelf, Jan Marijnissen… Maar de regering, diegene die de macht heeft, moet op dat moment zeggen: ‘Dit kan niet meer, dit accepteren we niet.’ Dat is natuurlijk nooit gebeurd, waardoor heel veel mensen zich heel lang heel onbeschermd hebben gevoeld. Het gif heeft zich eigenlijk steeds verder kunnen spreiden. Het is ook heel goed om je te realiseren: over de afgelopen twintig jaar schommelde het aantal moslims in Nederland rond de zes procent. Dus het is niet werkelijk veranderd. Maar het angstgevoel, het gevoel dat je nog iets aangedaan wordt, dat mensen kwade bedoelingen hebben… En laten we wel wezen hoor, er zijn ook altijd mensen die kwade bedoelingen hebben. We kijken in Amsterdam ook naar mensen die radicaliseren, we proberen ze te volgen. Er zijn natuurlijk jonge moslims uitgereisd. Maar veralgemeeniseer het niet, en dat is wel gebeurd, op een grote schaal zonder politiek tegenwicht. En ja, dat is niet goed. Ik vind dat dat onze samenleving echt bezeerd heeft,” zei ze.
Op de vraag of ze zelf in die tijd meer had kunnen doen, antwoordde Halsema eerlijk. “Hmm… Misschien had ik soms wel steviger moeten zijn.” Ze benadrukte dat geloofskritiek iets anders is dan bevolkingsgroepen apart zetten vanwege hun religie. “Je ziet nu eigenlijk hetzelfde gebeuren met de Joden in Nederland. Die worden ook apart gezet. Door buitenlandse politiek, omdat ze verantwoordelijkheid wordt gegeven voor Israël, waar ze part noch deel aan hebben. Daar zie je diezelfde discriminatie op komen.”
Ook over migratie en de politieke discussie daarover liet de burgemeester zich uit. “Elke partij mag en moet ook proberen om regels te vinden voor het reguleren van migratie.” GroenLinks-PvdA doet dat nu ook voor het eerst in het verkiezingsprogramma, met een migratiesaldo en een focus op het inperken van arbeidsmigratie. “Gelukkig heb ik er niks mee te maken, want je vraagt me niet naar het partijprogramma van de VVD. Ik sta natuurlijk op afstand. Dat je als politieke partij opvattingen hebt over wat een land kan opnemen aan migranten, dat is een volstrekt reëel en redelijk onderdeel van politiek, dat moet je ook kunnen doen.”
“Je moet ook discussie kunnen hebben over de aantallen. Wat je niet moet doen, is mensen op hun herkomst of geloof diskwalificeren, of zeggen: ‘dan zijn ze eigenlijk crimineel’, of ‘dan zijn ze gelukszoekers’. Wat voor mij essentieel is, en dat is ook steeds belangrijker geworden in die periode daarna, is: beoordeel mensen niet op hun herkomst, maar op hun opvattingen. Anders kun je geen democratische rechtsstaat handhaven. Stel dat ik jou alleen nog maar als vrouw en als Belg zie, en niet meer om wat je vindt en wie je bent…”, zei ze tegen de interviewster.